In het NRC van vrijdag 24 december schreef columniste Carolina Trujillo een nogal confronterend artikel  over het (maatschappelijk) belang van topsport in het licht van de coronapandemie. Topsporters zijn egocentrisch, doen het alleen voor zichzelf ( gaan naar Olympische Spelen zonder publiek) en moeten zich eigenlijk solidair verklaren met andere sporters, die niet mogen sporten door de coronamaatregelen.

Zonder mij tot supporter van de door haar naar voren gebrachte stellingen en uitspraken te verklaren, zette het mij weer eens aan het denken. Verkoopt de sport (als verzamelnaam voor bonden, NOC/NSF, sportscholen, evenementenorganisaties) zich wel goed?  Worden er duidelijk keuzes gemaakt of zijn het Sinterklaaslijstjes waar Sinterklaas niet mee uit de voeten kan, omdat hij nu eenmaal niet alles kan geven en het dus op chagrijn en teleurstelling uitloopt.

Waarom mag topsport (waar trek je overigens de grens tussen top- en breedtesport?) wel doorgang vinden? Welk doel dient het in het kader van de bestrijding van de coronapandemie? Helpt het, ondanks dat het voor het bestrijden van de pandemie geen voordelen oplevert, een dieperliggend (middel)lang termijndoel van sociaal-maatschappelijk of economisch belang?

Volgens mij blijft het op twee gedachten hinken. Topsport moet doorgaan om allerlei redenen, maar tegelijk wordt ook gemikt op het binnenhalen van de status van ‘essentieel’ , op grond van het feit dat in beweging blijven goed is voor de op dit moment zo belangrijke fysieke en mentale gezondheid (en terecht!!!).  Op meerdere paarden wedden blijkt niet altijd de meest succesvolle strategie. Zo ook nu niet. Anderen gaan voor je kiezen. In dit geval de regering, die dus topsport op hoogste niveau behoorlijk faciliteert, zwemlessen laat doorgaan, de jeugd laat sporten en de nodige ruimte geeft om buiten veel te bewegen ( wandelen, hardlopen, fietsen). Eigenlijk best veel en voor iedereen die zijn lichamelijk en geestelijk welzijn belangrijk vindt zijn er dus genoeg mogelijkheden (maar ja, dan wel zelf verantwoordelijkheid nemen!). Hoe ging dat pakweg 100 jaar geleden, toen er niet of nauwelijks sportscholen waren en veel minder buiten- en binnensportfaciliteiten? Toen waren er toch ook geen coronakilo’s, was er nauwelijks sprake van obesitas en andere welvaartsziekten. Het argument dat er toen meer fysiek (zwaar) werk werd verricht, klopt, maar dat was zeker niet het enige dat daarvoor zorgde. Dit is geen pleidooi om de klok 100 jaar terug te draaien, zeker niet. Wel een oproep aan de sport en verschillende sportorganisaties om zich te bezinnen op wat werkelijk hun missie is en die missie om te zetten in een visie en strategische doelstellingen. Gelukkig lijkt er wat beweging te zijn in de politiek om de sport toch essentiëler te gaan vinden, maar is dat door of ondanks de wijze waarop de sportorganisaties hun belangen hebben (laten) vertegenwoordigen?